De kunst van kalligrafie (書道 : Shodō) is in Japan te traceren naar de vroege Heianperiode, rond 800 AD. Deze kunst is geheel overgekomen uit China, zoals ook het gebruik van kanji, die al enkele eeuwen eerder, in de 6e eeuw, over waren genomen. Hoewel de geletterdheid van het volk vrij laag was in de Heian-periode, bloeide er aan het hof in Heian-Kyo (het huidige Kyoto) een tijdperk op van literatuur en dichtkunst. De Japanners met hun liefde voor de esthetische vorm zagen in de kalligrafie een prachtig voertuig voor deze uitingen.
Onder andere de bekende Genji Monogatari (Het verhaal van Prins Genji) werd in deze periode geschreven. Drie bekende Heian kalligrafen zijn ‘De Drie Kwasten’ (三筆 : Sanpitsu): Keizer Saga (嵯峨, 786–842), Kukai (空海, 774–835) en Tachibana no Hayanari (橘逸勢, 782-842). Hiernaast staat een gekalligrafeerde tekst geschreven door Keizer Saga. De drie stonden bekend om hun weergave van de tijdloze schoonheid van de Chinese kalligrafie.
Deze Chinese invloed was niet vreemd, niet alleen omdat kalligrafie vanuit China overgenomen was, maar ook omdat Chinezen voor Japanners een groot voorbeeld waren door onder andere hun kennis van de klassieken en hun bureaucratisch systeem. ‘De Drie Kwasten’ waren ook een inspiratie voor vele andere kalligrafen, en hebben de weg vrijgemaakt voor verschillende stijlen zoals de Oie-stijl die in Japan tijdens de Edo-periode veel werd gebruikt voor officiële documenten.
Tegenwoordig maakt men hoofdzakelijk onderscheid tussen drie kalligrafische technieken: het Kaisho (楷書 : standaard schrift), Gyōsho (行書 : lopend schrift) en Sōsho (草書 : grasschrift). Zoals de namen al weggeven is Kaisho het meest standaard, blokletterachtige schrift, Gyōsho een meer cursief schrift dat de indruk geeft dat het sneller is geschreven, en Sōsho het schrift waarbij het penseel niet van het papier komt tijdens het schrijven. Tegenwoordig is voor de meesten Sōsho niet leesbaar: alleen mensen die voldoende kennis hebben van het grasschrift kunnen het lezen als normaal Japans. In afbeelding 2 staat een voorbeeld van elk van de drie technieken. Het geschreven karakter wordt gelezen als de ‘dō’ (weg, ofwel leer), die ook voorkomt in de kanji voor kalligrafie: 書道 (Shodō).
Hiernaast de benodigde materialen voor kalligrafie. Van links naar rechts en van boven naar beneden: de Shitajiki is de onderliggende mat, vaak gemaakt van vilt, wat de inkt tegenhoudt; de Bunchin is een gewicht dat wordt gebruikt om het papier op zijn plek te houden; de Fude zijn de kalligrafiepenselen/pennen.
Deze bestaan vaak uit geiten- of wezelhaar; de Suzuri is een bakje voor de inkt, zij het vloeibare inkt of Sumi, die je eerst vloeibaar moet maken voordat je het kan gebruiken; tot slot betekent Hanshi het papier dat gebruikt wordt, wat veelal rijstpapier is. Natuurlijk is het ook mogelijk om te kalligraferen op ander materiaal dan papier, maar dat is zeker niet makkelijker. Belangrijk bij kalligraferen zijn ten eerste de vorm van de afzonderlijke lijnen, ofwel penseelstreken, en ten tweede de vorm van het karakter als een geheel. Bij het doen van de penseelstreken moet je zelfbeheersing en daadkracht tonen. Je kunt bij kalligrafie namelijk niet corrigeren: wanneer een penseelstreek gezet is kun je niet terug gaan om het te verbeteren maar moet je doorgaan. Dit vereist jarenlange oefening en concentratie. Wanneer je kijkt naar het karakter in zijn geheel moet het een uitstraling van balans geven. Bij Kaisho en Gyōsho is het zo dat karakters als het ware in een vierkant zouden moeten passen, zij het dat Gyōsho cursiever is. Elk component van het karakter moet zich kunnen verhouden tot de andere componenten, je moet niet de indruk krijgen dat het karakter bestaat uit losse stukjes.
Bij Soshō is het belangrijk dat karakters zo vloeiend mogelijk worden geschreven. Wanneer je een karakter, of een aantal karakters in dit grasschrift ziet, mag je niet het idee krijgen dat elke penseelstreek los neer is gezet en daarna is gestopt. Om dit effect te creëren moet je gewend raken aan een andere manier van schrijven, zonder aarzeling. Daarnaast geldt voor alle stijlen dat het, in tegenstelling tot bij westerse kalligrafie, niet de bedoeling is dat herhaling plaatsvindt in de karakters. Geen enkele penseelstreek mag er twee keer hetzelfde uitzien, hoe vaak deze penseelstreek ook voorkomt in het karakter. Iedere penseelstreek moet verschillen in lengte, hoek en dikte, ofwel vorm. Ook dit vereist veel concentratie en vaardigheid. Deze concentratie en zelfbeheersing kunnen worden teruggevonden in verschillende “wegen”, ofwel leren in Japan. Voorbeelden hiervan zijn de theeceremonie (茶道 : chadō), bloemschikken (華道 : kadō) of zelfs krijgskunst (武道 : budō). Onderdelen van deze leren zouden namelijk sterk zijn beïnvloed door zenboeddhisme (禅).
Volgens sommige volgers van het zenboeddhisme zou je door middel van onder andere urenlange meditatie en het reciteren van soetra’s jezelf en je omgeving los kunnen laten en innerlijke rust kunnen verkrijgen. Deze innerlijke rust zou weerspiegeld worden in een beheersing van een kunst zoals kalligrafie. Verder zou de kunst van het schoonschrift in Zuid-China al voor de opkomst van zenboeddhisme een rol hebben gespeeld: in de Chinese Oostelijke Jin-dynastie (317-420) ontstond er rond de Jangtsekiang (Blauwe Rivier) een schriftcultuur waarin er een denkwijze was dat men van het handschrift van een persoon zijn karakter en kwaliteiten af kon lezen. Een bekende kalligraaf uit die tijd was Wang Xizhi (303-361). De reden dat zijn kalligrafie bewonderd werd was dat geen enkel karakter dat hij schreef identiek was.
Niet alleen in China en in Japan, maar ook in Korea wordt tegenwoordig nog steeds gekalligrafeerd. Kalligrafie van het hangul is weliswaar niet zo bekend als kalligrafie van Chinese hanzi of Japanse kanji, maar wordt toegepast en volgt dezelfde regels. Ook bij hangul is het belangrijk dat de penseelstreken zonder aarzeling gemaakt worden en dat het karakter in balans staat. Hoewel het hangul minder verschillende soorten penseelstreken en variaties kent, bevat het wel vormen die niet voorkomen in hanzi of kanji, zoals de cirkel. Voor een kalligraaf gespecialiseerd in hangul zou het echter geen probleem moeten zijn om kalligrafische werken van hanzi of kanji te beoordelen, en vice versa.
Al met al is kalligrafie een kunst met een lange weg van geschiedenis, maar ook nu nog wordt het door menigeen uitgeoefend met verschillende motieven. De één kalligrafeert om tot rust te komen, de ander wil mooier leren schrijven. Het maakt niet uit waarom je het doet, hoe goed je erin bent, of zelfs maar of je kan lezen wat je schrijft of niet. Als je maar je eigen doel kan nastreven is het niet moeilijk om er verlichting in te vinden.
Dit artikel verscheen eerder ook in de TaTanukiKi-journal.
LVSJK Tanuki : Vereniging van studenten Japanse taal en cultuur aan de Universiteit Leiden
23 februari 2017 Dorien Heerink